Nieuwkomers aan de slag
Inburgeraars in Nederland krijgen de beste kansen als er tijd en aandacht is voor een goede start. Een brede intake is al één stap in die richting, er ook echt goed de tijd voor nemen is een tweede. Dat is het uitgangspunt van vijf partijen die onlangs een samenwerking zijn aangegaan om gemeenten bij het inburgeringstraject maximaal te ondersteunen. Het zijn het Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Amsterdam (ITTA UvA), Workconnection, Bas Schuiling Consultancy, Nel Buis en NOA. Met hun initiatief ‘Nieuwkomers aan de slag’ willen ze op bestuurlijk, beleidsmatig en uitvoerend niveau meedenken en ondersteunen. Dat is mogelijk omdat de vijf elkaar qua inhoudelijke en procesmatige kennis en expertise goed aanvullen.
Een van de speerpunten van ‘Nieuwkomers aan de slag’ is een brede en verlengde intake van de nieuwkomers. “Wij denken dat de meeste inburgeraars gebaat zijn bij een intakeprogramma waarbij alle leefgebieden worden betrokken. Alleen dan kom je tot een integrale aanpak. Maar daar heb je een langere periode voor nodig dan de zes weken die er nu staan voor het Persoonlijk InburgeringsPlan (PIP)”, zegt Elwine Halewijn, directeur volwasseneneducatie bij het ITTA. “In die zes weken voorafgaand aan het PIP is het leven van de meeste inburgeraars nog lang niet stabiel. Ze moeten nog wennen aan het nieuwe land, aan onze manier van onderwijs geven, kennen het onderwijssysteem en de arbeidsmarkt nog niet en weten niet wat er van hen wordt verwacht. Daarbij komt nog vaak onzekerheid over achtergebleven familie in het land van herkomst. Al die factoren zijn van invloed op het leven in die eerste weken, ze beïnvloeden het functioneren van mensen en veroorzaken stress. Als je de intake beperkt tot een paar toetsmomenten binnen een periode van zes weken, dan is de kans groot dat de PIP uiteindelijk niet passend blijkt. Verlenging maakt het mogelijk veel meer de ontwikkeling van de nieuwkomer te volgen en beter in te schatten wat zijn potentie daadwerkelijk is. Het PIP wordt dan een voorlopig dynamisch plan, dat telkens bijgesteld kan worden naar gelang de ontwikkeling in de verschillende leefgebieden van de nieuwkomer, ook in de maanden na het opstellen van het plan. Het doel is een zo passend mogelijk en zo ambitieus mogelijk plan, om de competenties van de inburgeraar maximaal te benutten.”
Een ander belangrijk aandachtspunt is het taalcontact en de praktijkervaring in de inburgeringsroutes. In elke leerroute speelt taalverwerving een rol, ze is een belangrijke voorwaarde voor participatie in onze samenleving. Ongeacht of het een B1-route, een onderwijsroute of een z-route is, zal de taalverwerving in alle gevallen beter verlopen als er taalcontact is met Nederlanders. Taal leren doe je niet uitsluitend in de klas, maar juist in wisselwerking met het dagelijkse leven en de noodzaak om de taal te gebruiken. “Daarom moeten leerroutes zijn ingebed in de sociaal-maatschappelijke situatie en de dagelijkse praktijk van de nieuwkomer”, zegt Elwine Halewijn. “Grote valkuil is dat mensen met een beperkte beheersing van de Nederlandse taal komen te werken in een omgeving waar Nederlands niet de voertaal is. Beter is te kiezen voor stage- en praktijkplekken waar veel contacten zijn met andere mensen die Nederlands spreken, zoals collega’s, klanten, moeders van school et cetera. Op die plekken kan de nieuwkomer ook kennismaken met de (werk)cultuur, zicht krijgen op hoe het er hier in Nederland aan toe gaat en een netwerk opbouwen onder Nederlanders. Zo biedt je de inburgeraar realistische kansen om hier een nieuw bestaan op te bouwen.”